aankleden

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

aankleden (ww) :
optuigen, versieren, uitdossen, stofferen, opdirken
aankleden (ww) :
kleden, dossen
aankleden (ww) :
verrijken
aankleden (ww) :
bekleden

als synoniem van een ander trefwoord:

versieren (ww) :
aankleden, optuigen, garneren, figureren, decoreren, verfraaien, sieren, pareren, opschikken, tooien, opluisteren, opsieren, opsmukken, optooien, ornamenteren, garnieren, verluchten, smukken
aandikken (ww) :
overdrijven, opblazen, aankleden, opkloppen, overtrekken, chargeren, exalteren, fabuleren
kleden (ww) :
aankleden, optuigen, uitdossen, tooien

woordverbanden van ‘aankleden’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

aankleden, aantrekken, kleden

Aankleeden en kleeden, beteekenen het aandoen der kleederen; aantrekken heeft altijd het object, de kleederen noodig; alleen dialectisch is zich aantrekken in gebruik, dat dan geheel gelijk in beteekenis met de beide andere is. Kleeden kan nog bovendien de beteekenis hebben van verschaffen van kleedingstukken, aankleeden sluit het aantrekken daarvan in zich. Ik zal mij vlug aankleeden en ga dan terstond mede. De dame ging zich kleeden. Hij heeft het arme weeskind gekleed en gevoed. De meid kleedt de kinderen aan.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 28:

aankleden, kleden

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

aankleden
uitkleden

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0022 c