schaduw

als woordenboektrefwoord:

schaduw:
v. (-en), gemis aan licht; beeld daardoor gevormd.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

schaduw (zn) :
silhouet, slagschaduw, schaduwbeeld
schaduw (zn) :
schijn, geest, schim
schaduw (zn) :
lommer, lommerte
schaduw (zn) :
zweem

als synoniem van een ander trefwoord:

schijn (zn) :
schaduw, glans, licht, waas, schijnsel, lichtuitstraling
schim (zn) :
schaduw, schaduwbeeld
schim (zn) :
schaduw, gedaante
lommer (zn) :
schaduw

woordverbanden van ‘schaduw’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Schaduw is de algemeene benaming voor de niet verlichte zijde van, of de ruimte achter een voorwerp, dat door een of ander licht beschenen wordt. Bruin en diepsel zijn kunsttermen van schilders; het eerste is hetzelfde als schaduw, het laatste duidde vroeger de stof, waarmede men schaduwde of diepte en verder ook de schaduw aan, de plek waar de schaduwing het sterkst is; licht en bruin is de naam voor die eigenaardige tegenstelling van tonen, die men met een Franschen term clair obscur noemt.

lommer, schaduw

De onverlichte ruimte achter een door licht beschenen lichaam. Schaduw is in de eerste plaats de donkere plek, dooide afkeering der lichtstralen ontstaan; verder ook het donkere beeld van het lichaam, dat de lichtstralen afkeert (zie schim). Lommer is de weinig verlichte ruimte onder het gebladerte, en verder het gebladerte zelf. Voor lommer kan men ook schaduw bezigen, doch lommer zegt men uitsluitend van de schaduw van boombladeren. Onder het lommer; het ruischt in het dichte lommer. In de schaduw der olmen. Ik zag zijne schaduw op het gordijn.

schim, schaduw, spook

Schaduw is de niet verlichte ruimte achter een door licht beschenen voorwerp. (Zie lommer.) Deze donkere ruimte geeft eenigszins een beeld van het voorwerp. Waar het gebruikt wordt in betrekking tot den mensch, duidt het het donkere beeld van een menschelijk lichaam aan. Vat men deze figuur als een schijnlichaam op, dan spreekt men van schim. Bang zijn voor zijn eigen schaduw, of voor zijn schim. Hij is slechts schim en schaduw van wat hij vroeger was. Schim krijgt vervolgens de bijgedachte van geest, vooral van een afgestorvene: het rijk der schimmen. Wordt de schim als een vreeswekkende gestalte gedacht, dan draagt zij den naam van spook. Een hersenschim noemt men ook een spook der verbeelding. Voor spoken vreezen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 57:

diepsel, bruin, schaduw

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 372:

lommer, schaduw

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 149:

schaduw, schim

woorden met een verwante vorm:

werkwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0019 c