slok

als woordenboektrefwoord:

slok:
m. (-ken), teug.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

slok (zn) :
klok, dronk, teug
slok (zn) :
borrel, neut
slok (zn) :
dronk

als synoniem van een ander trefwoord:

teug (zn) :
trek, haal, slok, dronk
scheut (zn) :
slok, plens
dronk (bn) :
slok, teug, toost

woordverbanden van ‘slok’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

dronk, slok, teug

Slok ziet meer op de handeling van slikken, dronk op de handeling van drinken; beide worden echter van drinken gebruikt. Bij slok denkt men meest aan een kleinere hoeveelheid dan bij dronk. Teug is eigenlijk het intrekken, het inzuigen van het vocht; in beteekenis staat het met dronk gelijk. Dronk wordt weinig gebruikt en alleen in verheven stijl; slok is meer gemeenzaam en wordt vooral van brandewijn, jenever enz. gebezigd. Men zegt b.v. niet een dronk brandewijn, wel een slok of teug. Zij reikte hem een koelen dronk, eene teug frisch water.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 119:

dronk, slok, teug

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0025 c