vertrekken

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

vertrekken (ww) :
verdwijnen, opstappen, scheiden, wegtrekken, oprotten, ophoepelen, wegwezen, opkrassen, op weg gaan, gaan, wijken, uitwijken, weglopen, weggaan, oplazeren, afreizen, opflikkeren, inrukken, aftaaien, afnokken, 'm smeren, de plaat poetsen, opkramen
vertrekken (ww) :
samentrekken, plooien, ineenkrimpen
vertrekken (ww) :
baseren
vertrekken (ww) :
starten

als synoniem van een ander trefwoord:

weggaan (ww) :
verdwijnen, opstappen, vertrekken, aftrekken, heengaan, afdruipen, opkrassen, weglopen, opbreken, afreizen, inrukken, afstrijken, aftaaien, ervandoor gaan, ertussenuit knijpen, zich verwijderen, 'm smeren, moven, opkramen
gaan (ww) :
opstappen, vertrekken, opdonderen, oprotten, ophoepelen, heengaan, opkrassen, weggaan, oplazeren, opsodemieteren, opduvelen, opflikkeren, nokken, aftaaien, afnokken, 'm smeren, opmieteren, moven, opkramen
verdwijnen (ww) :
vertrekken, oprotten, wegwezen, ontsnappen, wegsluipen, weglopen, wegkomen, weggaan, afreizen, nokken, aftaaien, ervandoor gaan, eclipseren
heengaan (ww) :
wegtrekken, vertrekken, opstappen, wegrijden, weggaan, zich op weg begeven
opstappen (ww) :
vertrekken, afstappen, voortgaan, optrekken, ophoepelen, weggaan, opkramen
optrekken (ww) :
wegtrekken, vertrekken, verdwijnen, opstappen, gaan, wegrijden
opkramen (ww) :
vertrekken, opstappen, verdwijnen, opkrassen, weggaan
afstappen (ww) :
opstappen, vertrekken, aftreden, weggaan
samentrekken (ww) :
vertrekken, samenkrimpen, ineenkrimpen
scheiden (ww) :
vertrekken, afscheid nemen, weggaan
wegtrekken (ww) :
vertrekken, verhuizen, uittrekken
starten (ww) :
vertrekken, op weg gaan
afreizen (ww) :
vertrekken, verreizen
aftrappen (ww) :
vertrekken, opstappen
verlaten (ww) :
vertrekken, weggaan
plooien (ww) :
vertrekken

woordverbanden van ‘vertrekken’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

afreizen, vertrekken

De plaats verlaten, waar men zich bevindt, om elders heen te gaan. Vertrekken is ruimer van beteekenis dan afreizen, en kan gebezigd worden van iedere verwijdering van de plaats, waar men is; afreizen sluit in, dat zij geschiedt met het doel om zich naar eene andere, meer verwijderde plaats te begeven, waarvoor eene reis noodig is. Reeds heden reis ik naar Zeeland af. (v. Lennep). Hij vertrok en niemand wist waarheen. Afreizen begint echter in onbruik te komen; de overeenkomst met het Hgd. houdt het in enkele uitdrukkingen nog staande, b.v. hij is afgereisd.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 127:

afreizen, heengaan, vertrekken

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 138:

afsteken, afvaren, vertrekken

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

vertrekken
aankomen, arriveren, komen, terugkeren, terugkomen

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0024 c