aanzicht

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

aanzicht (bn) :
gezicht, aanblik, uitzicht
aanzicht (bn) :
voorkomen

als synoniem van een ander trefwoord:

uiterlijk (zn) :
schijn, voorkomen, aanzien, vorm, gezicht, gedaante, aanblik, aspect, buitenkant, gestalte, schors, aanzicht, uitzicht, aangezicht, exterieur, habitus, fysionomie, buitenzijde
voorkomen (zn) :
schijn, aanzien, optreden, vorm, gezicht, aanblik, uiterlijk, gestalte, aanzicht, uitzicht, presentie, opzicht, look, habitus, fysionomie, tegenwoordigheid
aspect (zn) :
zijde, aanzicht, oogpunt, kant, hoedanigheid, dimensie, facet, opzicht, verschijningsvorm
gezicht (zn) :
voorkomen, aanblik, uiterlijk, toneel, schouwspel, aanzicht, tafereel, gewaarwording
aanblik (zn) :
voorkomen, aanzien, gezicht, uiterlijk, schouwspel, aanzicht, uitzicht, tafereel
aanzien (zn) :
voorkomen, gezicht, aanblik, aspect, uiterlijk, aanzicht, uitzicht
uitzicht (zn) :
aanzien, zicht, gezicht, aanblik, aanzicht
uitzien (ww) :
voorkomen, aanzicht

woordverbanden van ‘aanzicht’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Alle beteekenen het voorste gedeelte van 's menschen hoofd, dat gedeelte, dat men aanziet, wanneer men met iemand spreekt. Aangezicht, aanzicht, gezicht (dit laatste gemeenzamer, soms zelfs plat) zien meer op den bloot nitwendigen vorm. Het kind gelijkt zijn vader, alsof het uit zijn aangezicht gesneden was. Gelaat en wezen zien op de trekken van het aangezicht als uitdrukking van het karakter; een edel gelaat; op zijn wezen lag vriendelijkheid uitgedrukt. Aanschijn en aanzicht verschillen alleen in zoover van aangezicht, dat de uitdrukking dichterlijk is: Zijn aenschijn straelt vol majesteit. Gewis, 'k heb allen lief in 't hart. Hun aanzigt zij dan blank of zwart. (Tollens). Aanzicht is in het Vlaamsch nog heden de gewone uitdrukking voor aangezicht. Aangezicht staat ook wel voor tegenwoordigheid: Iemand in zijn aangezicht prijzen; zoo ook aanschijn: Komt voor zijn aanschijn met vroolijk gezang. Uiterlijk, de uiterlijke gedaante, het voorkomen, wordt soms geheel beperkt tot de uitdrukking van het gelaat: Die man heeft geen gunstig uiterlijk.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 19:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.002 c