borst

als woordenboektrefwoord:

borst:
v. (-en), lichaamsdeel.
borst:
m. (-en), flink jonkman.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

borst (zn) :
borstkas, thorax
borst (zn) :
tiet, boezem
borst (zn) :
borstholte
borst (zn) :
jongeman

als synoniem van een ander trefwoord:

boezem (zn) :
borsten, borst, voorgevel, buste, bos hout voor de deur, borstpartij
buste (zn) :
borst, boezem, vrouwenborsten
hart (zn) :
borst, boezem

woordverbanden van ‘borst’ grafisch weergegeven

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

boezem, borst

Het bovenste gedeelte van den menschelijken romp, dat zich tusschen de armen bevindt. Borst is het gewone woord: Eene breede, behaarde, misvormde borst. Hij kreeg een schot in zijne borst. Ook wordt het gebruikt in de beteekenis van het Lat. mamma. Het kind kreeg eerst de linker- en daarna de rechterborst. Boezem, welks oorspronkelijke beteekenis onbekend is, beteekende in lateren tijd de ruimte tusschen de armen; ook de ruimte of zak, die zich voor op de borst bevond in een los omgeslagen kleed. Vandaar ging de naam over op het zich daaronder bevindende lichaamsdeel; thans wordt het meestal gebruikt voor de borst van eene vrouw. Iemand aan den boezem drukken. De hand in eigen boezem steken. Eene schoone, volle, zwellende boezem.

boezem, borst, gemoed, hart

Deze drie woorden duiden in figuurlijken zin de plaats aan, waar zich het uitgangspunt van het menschelijk gemoeds- on gevoelsleven bevindt. Boezem, als de zachtere uitdrukking, wordt figuurlijk bij voorkeur in die spreekwijzen gebezigd, die het denkbeeld meebrengen van koesteren, voeden. Bij hart, gemoed en borst heeft men meer de aandoening van het gemoed op het oog; in het eerste geval let men meer op het gevoelige, op het spontane,in het laatste op de kracht. Een mensch in zijn boezem koesteren. Zijn boezem lucht geven. Daarentegen zegt men: zich met de borst op iets toeleggen; tegen de borst stuiten. Het ligt hem na aan het hart. Zijn hart uitstorten. In iemands gemoed lezen. Naar zijn gemoed te werk gaan.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 387:

boezem, borst, hart, schoot

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0022 c