druipen

als woordenboektrefwoord:

druipen:
(droop, gedropen), in druppels neervallen; afgewezen worden bij een examen.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

druipen (ww) :
druppelen, likken, vloeien, lekken, stromen, smelten, weglopen, sijpelen, wegvloeien, biggelen

als synoniem van een ander trefwoord:

druppelen (ww) :
tranen, lekken, druipen, miezeren, druppen, sijpelen, droppelen
druppen (ww) :
tranen, druppelen, lekken, druipen, sijpelen, droppelen
gutsen (ww) :
vloeien, stromen, golven, druipen, spuiten, pletsen
lekken (ww) :
druipen, wegvloeien, doorsijpelen
aflopen (ww) :
druipen
zakken (ww) :
druipen

woordverbanden van ‘druipen’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Druppelsgewijze neervallen. Druppelen en druppen zien op het vallen van enkele druppels; waar eenige klanknabootsing noodig is wordt soms droppen of droppelen gebruikt, o. a. in Starings' Herdenking. Druppelen en droppelen wekken het denkbeeld op van langzame herhaling; druipen beteekent aanhoudend en sterk druppelen. Er komt stellig eene bui; het begint al te druppelen. Ge moogt geene was van de kaars op het tapijt laten druppelen. Toen de sneeuw smolt, droop het van de daken.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 121:

druipen, droppelen

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
woordcombinaties:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0165 nc