als woordenboektrefwoord:
als trefwoord met bijbehorende synoniemen:
als synoniem van een ander trefwoord:
woordverbanden van ‘misleiden’ grafisch weergegeven
in Charivarius' Een Ander Woord (1945):
in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):
Dwaling veroorzaken. Misleiden is eigenlijk niets anders dan op een verkeerd spoor brengen en daardoor dwaling veroorzaken; het wordt alleen in figuurlijken zin gebruikt. Een der Grieksche schilders wist zoo bedriege lijk druiven na te bootsen, dat de vogels er zich door lieten misleiden. Bedriegen heeft het bijbegrip, dat de misleiding gepaard gaat met schennis van vertrouwen. Bedotten duidt, evenals de vier volgende woorden en verschalken aan, dat er list of slimheid is aangewend, om de dwaling te doen ontstaan. Zij sluiten dus altijd opzet in, iets wat bij misleiden niet noodzakelijk het geval behoeft te wezen. Daar zij echter ook van onschuldige misleidingen gebezigd worden, die geen nadeel berokkenen, wat inzonderheid met foppen het geval is, hebben zij eene minder hatelijke beteekenis dan bedriegen. Verschalken wordt vooral gebezigd, waar van twee partijen, die ondersteld worden elkaar te bestrijden, de eene de andere in eene hinderlaag lokt, haar met list een of ander voordeel zoekt af te winnen. De jagers verschalken het wild. Bedotten en beet nemen beteekenen meer, iemand in dwaling brengen ten einde zich vroolijk over hem te maken, of om er voordeel van te trekken. Beethebben beteekent hetzelfde, maar veronderstelt, dat men zijn doel al bereikt heeft, terwijl bij den neus nemen, meestal voorkomende met het versterkende leelijk, te kennen geeft, dat degene, die bij den neus genomen is òf een bespottelijk figuur maakt, óf in hevige mate bedrogen is.
in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):
Veroorzaken, dat het onware voor waar wordt gehouden.
Misleiden zegt letterlijk: op den verkeerden weg brengen en daardoor dwaling veroorzaken; het wordt steeds figuurlijk gebruikt. Boor het klatergoud liet de jongen zich misleiden; hij dacht een gouden ring gekregen te hebben en bemerkte later, dat het slechts een koperen was. (Het blinkende klatergoud bracht hem op een dwaalspoor; hij meende met goud te doen te hebben en zag eerst later zijn dwaling in.)
Bedriegen onderstelt schending van vertrouwen niet het doel zichzelf te bevoordeelen: De boekhouder bedroog zijn patroon; of wel, het geeft een teleurstelling aart in hetgeen men verwacht had: Hij schreef mij zelf te zullen komen, maar hij bedroog mij. — De Grieksche kunstenaar Zeuxis wist de natuur zoo getrouw na te bootsen, dat de vogels op zijn geschilderde druiven kwamen afvliegen. Hij misleidde de dieren, doordat hij ze op een dwaalspoor bracht (n.l. de onechte druiven werden voor echte gehouden) en hij bedroog ze tevens, doordat hij hun verwachting, om er van te kunnen eten, teleurstelde.
Verschalken heeft de bijbeteekenis, dat een list wordt aangewend; het wordt gebruikt, wanneer de eene partij de andere door zulk een list tracht te overwinnen of te verzwakken. De vogelaar verschalkt de kwartels (hij spant een net met lokaas).
Foppen heeft dezelfde grondgedachte als bedriegen, maar wordt alleen van onschuldige handelingen gebezigd; bovendien is het bijna uitsluitend tot de spreektaal beperkt. Als ik mijn makker een steentje in de hand stop, in plaats van bijv. een appel, dan fop ik hem. Vandaar ook: fopspeen.
in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 224:
woorden met een verwante vorm:
bij andere sites:
debug info: 0.0019 c