afzetten

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

afzetten (ww) :
blokkeren, begrenzen, beleggen, versperren, afsluiten, afbakenen, omheinen, omranden, afrasteren, omzomen, afgrendelen, afgrenzen, demarqueren, afpalen, afperken, omboorden, afbiezen
afzetten (ww) :
uitschakelen, uitdraaien, uitzetten, uittrekken, stilzetten, uitdoen, afduwen
afzetten (ww) :
oplichten, bedriegen, tillen, flessen, belazeren, beetnemen, beduvelen, neppen
afzetten (ww) :
ontslaan, wippen, wegsturen, onttronen, de laan uitsturen
afzetten (ww) :
afnemen, afpakken, ontnemen, afpikken, ontstelen, ontroven
afzetten (ww) :
achterlaten, ontladen, lossen, uitladen, droppen
afzetten (ww) :
afstoten, wegwerken, kwijtraken
afzetten (ww) :
aflopen, toelopen
afzetten (ww) :
afnemen, afdoen
afzetten (ww) :
amputeren
afzetten (ww) :
verkopen

als synoniem van een ander trefwoord:

beetnemen (ww) :
vastpakken, misleiden, bedriegen, belazeren, te slim af zijn, afzetten, foppen, beduvelen, pieren, tuk hebben, bedotten, mystificeren, verschalken, vernachelen, verlakken, voor de gek houden, ertussen nemen, in de nek zien, in de maling nemen, in de luren leggen
bedotten (ww) :
misleiden, iets wijsmaken, bedriegen, afzetten, foppen, bedonderen, beetnemen, beduvelen, overbluffen, mystificeren, verschalken, vernachelen, verlakken, een rad voor de ogen draaien, voor de gek houden, voor het lapje houden, in de luren leggen
afsluiten (ww) :
blokkeren, dichten, dichtdraaien, versperren, afzetten, sluiten, op slot doen, barricaderen, toedoen, dichtdoen, afdichten, afgrendelen, afdammen
afbakenen (ww) :
bepalen, uitstippelen, beperken, aanwijzen, uitzetten, afzetten, aanduiden, traceren, afgrenzen, demarqueren, afpalen, afperken
ontslaan (ww) :
afdanken, wegsturen, bedanken, afzetten, eruit gooien, ontzetten, wegzenden, de zak geven, de laan uitsturen, afmonsteren
ontnemen (ww) :
beroven, afnemen, nemen, afpakken, terugnemen, afzetten, wegnemen, onttrekken, onteigenen, uitdoen, benemen, depriveren
verkopen (ww) :
handelen, verhandelen, slijten, omzetten, afzetten, overdoen, venten, veilen, van de hand doen, handeldrijven
uitdoen (ww) :
uithalen, afnemen, uitschakelen, uitdraaien, uitmaken, afdoen, uitnemen, afzetten, uittrekken, uitdoven
besodemieteren (ww) :
oplichten, vals spelen, afzetten, uitbuiten, bedonderen, beduvelen, bedotten
blokkeren (ww) :
vastzetten, stoppen, insluiten, versperren, afsluiten, afzetten, belemmeren
oplichten (ww) :
bedriegen, afzetten, bedonderen, beetnemen, zwendelen, bezwendelen
uitkleden (ww) :
oplichten, uitknijpen, afzetten, kaalplukken, uitschudden
uitdraaien (ww) :
uitknippen, uitschakelen, afzetten, afdraaien, uitdoen
droppen (ww) :
afleveren, achterlaten, neerleggen, afzetten, afgeven
wegnemen (ww) :
verdrijven, afnemen, afdoen, afzetten, verwijderen
afdoen (ww) :
afleggen, afzetten, afbinden, afwerpen, afgooien
uitzetten (ww) :
uitschakelen, uitdraaien, afzetten, uitdoen
wegzenden (ww) :
ontslaan, afdanken, afzetten, verwijderen
uitschakelen (ww) :
uitdraaien, uitzetten, afzetten, uitdoen
tillen (ww) :
oplichten, afzetten, beduvelen, neppen
afhalen (ww) :
weghalen, afzetten, verwijderen
slijten (ww) :
verkopen, kwijtraken, afzetten
plukken (ww) :
beroven, afzetten, bestelen
neerslaan (ww) :
condenseren, afzetten
snijden (ww) :
afzetten, bedonderen
bezetten (ww) :
versieren, afzetten
flessen (ww) :
oplichten, afzetten
afschuiven (ww) :
afzetten, afwerpen
ontzetten (ww) :
ontslaan, afzetten
afleggen (ww) :
afzetten
markeren (ww) :
afzetten
scheren (ww) :
afzetten

woordverbanden van ‘afzetten’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Zich niet langer van iemand of iets bedienen, iemand of iets wegzenden, wegdoen. Zijn afscheid geven, afzetten en ontslaan worden uitsluitend van personen gezegd; afdanken bij voorkeur van personen, afschaffen bij voorkeur van zaken. Gebruiken, gewoonten, toetten afschaffen — ze buiten werking stellen. Afschaffen van personen gebezigd onderstelt altijd, dat het ontslag een gevolg is van de opheffing der bediening. Zij hebben den huisknecht afgeschaft, en houden nu slechts eene meid. Equipage afschaffen. Iemand zijn afscheid geven is iemand den last geven, of te kennen geven, dat hij zich moet verwijderen. Met deze woorden stond de vorst op en gaf dus den minister zijn afscheid. Met afdanken is, in onderscheiding van afzetten, altijd het bijdenkbeeld verbonden, dat het ontslag geen gevolg is van ontevredenheid over de verleende diensten. Afzetten daarentegen sluit dit laatste altijd uitdrukkelijk in. Ontslaan wil eigenlijk zeggen van den band losmaken; verder: ontheffen van verplichtingen, die uit eene verbintenis voortvloeien. Het laat in het midden of de reden voor het ontheffen der verplichting uit ontevredenheid van dengene, die ontslaat, voortspruit of niet. De troepen werden betaald en afgedankt. De officieren werden ontslagen. Hij werd van alle uit het contract voortvloeiende verplichtingen ontslagen. De ontrouwe rentmeester werd afgezet.

Het zich ontdoen van kleedingstukken of sieraden. Afleggen verschilt hierin van afdoen, dat het onderstelt dat het afdoen met zorg geschiedt, en dat het afgedane behoorlijk wordt weggelegd. Bij uitbreiding ook: voor goed ter zijde leggen, om het niet weer aan te doen. Figuurlijk wordt het ook gebezigd van hoedanigheden, gezindheden, enz. Zijne kroon afleggen; wrok, haat, angst, rouw, droefheid afleggen. Afwerpen staat tegenover aandoen; uitschieten en uittrekken tegenover aanschieten en aantrekken; zie bij aandoen.

afdwingen, afpersen, afzetten

Iemand door krachtige middelen tot het afstaan van iets bewegen. Afdwingen duidt enkel aan, dat hiertoe dwang gebezigd wordt. Afpersen is sterker, en onderstelt behalve dwang, ook overmacht. Afzetten beteekende vroeger eene daad van straatrooverij plegen, een reiziger van zijn goed berooven; thans heeft het meer de beteekenis van iemand op onwettige of onredelijke wijze noodzaken geld te geven of te veel voor iets te betalen. Bij afzetten komt een persoon voor als object, bij afdwingen en afpersen staat de persoon in den datief, de zaak in den accusatief. Iemand afzetten. Iemand een belofte, een eed afdwingen, afpersen.

Een voorwerp, dat op een ander ligt of iets, dat zich aan iets anders bevindt, daarvan verwijderen. Afnemen heeft de ruimste beteekenis; de andere onderstellen altijd, dat het te verwijderen voorwerp zich boven op een ander bevindt, en dat het eerst opgelicht moet worden, voor het weggenomen kan worden. Bij afbeuren denkt men altijd aan betrekkelijk zware voorwerpen, aflichten geldt meestal van minder zware voorwerpen, aftillen staat tusschen beide in. Afheffen, dat hetzelfde beteekent als aflichten, is weinig in gebruik. Afzetten, afnemen en aflichten worden soms dooreen gebruikt, b.v. den hoed aflichten, hem afnemen en hem afzetten. Afzetten heeft echter de bijgedachte, dat men het voorwerp dat ergens stond, na het afgezet te hebben, ergens anders weer neerzet. Den hoed afnemen laat in 't midden of men hem terstond weer neerzet, dan wel eenigen tijd in de hand houdt, terwijl aan den hoed aflichten het bijdenkbeeld verbonden is, dat men hem bijna terstond er na weer opzet.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

Men voorwerp, dat zich op een ander bevindt, daarvan verwijderen.

Afnemen heeft de ruimste beteekenis; het duidt alleen aan, dat de bedoelde werking plaats heeft: den hoed afnemen.

Afbeuren onderstelt, dat het voorwerp zwaar is en de handeling dus moeite kost: een zak koren van de weegschaal afbeuren; bij aflichten is dat niet het geval; bijv. den hoed aflichten. Afzetten onderstelt, dat men het voorwerp een andere plaats geeft: hij zette den hoed af en hing hem aan den kapstok; licht men den hoed af, dan zet men hem een oogenblik later weer op. De hoed afnemen laat onbeslist, of men hem terstond weer opzet, dan wel eenigen tijd in hand houdt.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 98:

afdrijven, afzetten, openen

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 134:

in Nederduitsche synonymen (1836), band 2, blz. 18:

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 3, blz. 239:

verkopen, afzetten

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

afzetten
aanzetten, inschakelen, kopen

woorden met een verwante vorm:

werkwoord
zelfstandig naamwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.003 c