kruk

als woordenboektrefwoord:

kruk:
m. (-ken), knoeier, broddelaar.
kruk:
v. (-ken), stok met gaffelvormig bovenstuk (voor kreupelen enz.); deurknop; stoeltje zonder rugleuning.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

kruk (zn) :
prutser, mislukkeling, onhandig mens, sukkel, stok, stommerd, knoeier, steel, stumper, broddelaar
kruk (zn) :
barkruk, stoeltje, keukenkruk, taboeret
kruk (zn) :
handgreep, handvat, klink, handel
kruk (zn) :
steunstok

als synoniem van een ander trefwoord:

sukkel (zn) :
dwaas, bloed, prutser, sufferd, idioot, debiel, mislukkeling, schaap, kruk, ziel, kluns, stommerik, peer, nul, stakker, stomkop, uilskuiken, druiloor, ei, ezel, klungel, oen, stommerd, dwaze, stommeling, domkop, sloeber, knoeier, domoor, imbeciel, zot, sul, stuntel, stumperd, sukkelaar, schlemiel, loser, onnozelaar, zwakzinnige, treuzelaar, schapenkop, lijs, bonhomme, cretin
sufferd (zn) :
idioot, slaapkop, kruk, kluns, dromer, rund, sukkel, slaapmuts, oen, stommerd, stommeling, domkop, domoor, pruts, sul, sukkelaar, dommerd, hannes, onnozelaar, suffer, mafferik, schotelvod, pezewever
handvat (zn) :
oor, knop, greep, handgreep, kruk, hecht, klink, grip, heft, steel, hendel, hengsel, gevest
stok (zn) :
knuppel, roest, staf, kruk, tak, wandelstok, paal, eind hout, staak, steel, stick
handel (zn) :
greep, handgreep, kruk, hefboom, handvat, hendel, zwengel
handgreep (zn) :
oor, knop, kruk, handvat, handvatsel
deurknop (zn) :
kruk, klink, deurklink, deurkruk
stumper (zn) :
sufferd, kruk, rund, klungel
omslag (zn) :
kruk, zwengel

woordverbanden van ‘kruk’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

Hetgeen dient om op te zitten. Ieder zoodanig werktuig is een zetel, maar dit woord wordt alleen in deftigen stijl gebruikt. Koninklijke zetel. Bank is een lange zetel op vier of meer pooten, waarop meestal plaats is voor meer dan één persoon; bij uitbreiding en fig. komt het voor in de schepenbank. Een schabel is een laag bankje om de voeten op te zetten, of een laag stoeltje; een stoel een zetel voor één persoon, meest van eene leuning voorzien. Iets onder geen stoelen of banken steken = iets niet verbergen. Eene kruk is eigenlijk een zitvlak op één poot, zooals er nog in sommige bedrijven gebruikt worden, vervolgens ook een zetel op drie of meer pooten, zonder leuning, b. v. eene pianokruk of een haard-krukje. Voor een bankje met drie pooten wordt meer gebruikt de naam drievoet en in sommige bedrijven, als b.v. het schoenmakersvak, driestal. Troon, oorspronkelijk een grieksch woord dat zetel beteekende, is thans alleen in gebruik voor koninklijken zetel en bij uitbreiding voor het koningschap, b.v. komen tot den troon.

woorden met een verwante vorm:

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0023 c