laag

als woordenboektrefwoord:

laag:
bn. (lager, -st), niet hoog ; klein ; gemeen.
laag:
v. (lagen), rij voorwerpen, die naast of op elkander liggen ; bedding (ener mijn) ; valstrik.

als trefwoord met bijbehorende synoniemen:

laag (zn) :
grondlaag, aardlaag, deklaag
laag (zn) :
hinderlaag, valstrik, list
laag (zn) :
laagje, film, vlies
laag (zn) :
stand, klasse
laag (zn) :
bedekking
laag (bn) :
slecht, plat, gemeen, klein, min, vuil, schandelijk, gering, verachtelijk, vulgair, eerloos, laaghartig, onedel, vilein, abject, nietswaardig, vuig, ploerterig, karakterloos, laag-bij-de-gronds, snood, serviel
laag (bn) :
eenvoudig, bescheiden, nederig, onaanzienlijk
laag (bn) :
benedenwinds
laag (bn) :
zwak
laag (bn) :
diep

als synoniem van een ander trefwoord:

gemeen (bn) :
slecht, smerig, geniepig, oneerlijk, min, akelig, laag, vuil, doortrapt, wreed, vals, schofterig, verachtelijk, boosaardig, verraderlijk, honds, vinnig, laaghartig, onedel, trouweloos, vilein, ploertig, vuig, kwetsend, ploerterig, schurkachtig, krenkend, laag-bij-de-gronds, snood, fielterig
schandelijk (bn) :
schaamteloos, schandalig, min, laag, afschuwelijk, ergerlijk, beledigend, oneervol, onwaardig, godvergeten, laaghartig, onedel, infaam, scandaleus, nietswaardig, vloekwaardig, godgeklaagd, onterend, heiligschennend, honteus
min (bn) :
slecht, gemeen, beroerd, klein, laag, schandelijk, kleingeestig, ordinair, onwaardig, verachtelijk, miserabel, schunnig, laaghartig, laag-bij-de-gronds, pieterig
voordelig (bn) :
nuttig, goedkoop, vruchtbaar, gunstig, laag, winstgevend, lonend, lucratief, rendabel, billijk, profijtelijk, profitabel, batig, favorabel, profijtig
lelijk (bn) :
slecht, gemeen, smakeloos, onbehoorlijk, hinderlijk, boos, naar, min, laag, kwaad, zondig, bars, kwetsend
vuil (bn) :
gemeen, oneerlijk, min, laag, vals, bedorven, hatelijk, kwaad, nijdig, boosaardig, laaghartig
verachtelijk (bn) :
gemeen, min, laag, verwerpelijk, onwaardig, laaghartig, inferieur, verfoeilijk, abject
donker (bn) :
somber, zwaar, laag, droevig, triest, dof, naargeestig, droefgeestig, opaak
laaghartig (bn) :
slecht, plat, gemeen, klein, min, laag, schandelijk, verachtelijk, infaam
minderwaardig (bn) :
slecht, gemeen, laag, ordinair, verwerpelijk, verachtelijk, inferieur
klein (bn) :
eng, min, laag, subtiel, krap, zwak, smal, nipt, miniem
triviaal (bn) :
plat, laag, afgezaagd, vulgair, banaal, platvloers
vilein (bn) :
gemeen, giftig, laag, doortrapt, vals, trouweloos
vulgair (bn) :
plat, grof, smerig, laag, ordinair, vunzig, vuns
diep (bn) :
zwaar, warm, laag, donker, bronzen, dof, sonoor
laag-bij-de-gronds (bn) :
slecht, gemeen, laag, lomp, banaal, platvloers
abject (bn) :
laag, verworpen, verwerpelijk, verachtelijk
ignobel (bn) :
gemeen, laag, vals, laaghartig, onedel
gering (bn) :
gemeen, min, laag, laaghartig, snood
zwaar (bn) :
diep, laag, luid, sonoor
eerloos (bn) :
laag, gewetenloos
zacht (bn) :
voordelig, laag
karakterloos (bn) :
laag, laf
bescheiden (bn) :
laag
min (bw) :
weinig, onvoldoende, laag, minder, gering
bedekking (zn) :
dekking, dek, bekleding, sluier, laag, omhulsel, deken, hulsel, overdekking, dekkleed, bekleedsel
dimensie (zn) :
zijde, aspect, laag, kant, hoedanigheid, facet, opzicht
pak (zn) :
vracht, laag

woordverbanden van ‘laag’ grafisch weergegeven

in Charivarius' Een Ander Woord (1945):

in het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908):

diep, laag

Laag is wat minder hoog is dan iets anders, waarmee men het vergelijkt; diep wat lager is dan de oppervlakte der aarde. Figuurlijk geeft hoe diep zijl gij gezonken een grooter achteruitgang in zedelijkheid te kennen dan hoe laag zijl gij gezonken. De zin van het eerste is: gij zijt gezonken zelfs ver beneden het peil van zedelijkheid, waarop het gros der menschen staat; de tweede zin houdt geene vergelijking in met anderen, maar vergelijkt den toestand van nu met dien van vroeger.

gemeen, laag, plat, ruw

Deze adiectiva geven te kennen, dat iets het fijn gevoel onaangenaam aandoet of kwetst. Gemeen is eigenlijk wat aan allen eigen is; vandaar dat gemeen ook alledaagsch uitdrukt. Wat alledaagsch is, is hoogst gewoon en wat aan allen eigen is, is niet bijzonder noch uitstekend; in tegenstelling met deze woorden heeft gemeen allengs de beteekenis gekregen van: aan den grooten hoop eigen, niet fatsoenlijk, in vorm en uitdrukking niet beschaafd. Langzamerhand is het zelfs met laag in beteekenis samengevallen, b.v. eene gemeene streek. Laag toch is het tegenovergestelde van verheven en edel, en geeft te kennen dat een daad of denkwijze niet strookt met de beginselen van eer of grootmoedigheid. Plat is datgene, waarin geene verheffing te vinden is; het duidt het aesthe-tisch lage aan en wordt gekenmerkt door gemis aan kieschheid. Ruw ziet alleen op het uiterlijk; al is dit zóó, dat het stuitend is voor den fijngevoelende, de kern of de inhoud kan niettemin edel zijn. Eene gemeen verschijnsel, de gemeene man (het mindere volk), een gemeen huis, een gemeene of een lage streek. Eene platte uitdrukking. Het woord van den zeeman was ruw, doch er sprak een goed hart uit.

in Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922):

gemeen, laag, ruw, plat

Wat ons fijn gevoel onaangenaam aandoet of kwetst.

Gemeen is oorspronkelijk: wat aan allen eigen is, dus iets zeer gewoons of alledaagsch (een gemeen soldaat); langzamerhand heeft het echter het bij denkbeeld gekregen van wat de onbeschaafde menigte eigen is, zoodat het thans een zeer ongunstige beteekenis bezit, n.l. schurkachtig, eerloos, liederlijk. Een gemeene kerel is tot allerlei schandelijke daden in staat.

Laag is het tegengestelde van hoog, verheven, edel, en komt vrijwel met gemeen overeen; het drukt vooral uit, dat iets met onze begrippen van eer in strijd is. Het is bijv. een lage daad, een vriend een geheim te ontlokken, om er zelf voordeel mee te doen.

Plat wijst aan, dat er geen verheffing is en ziet hoofdzakelijk op den onkieschen vorm, waarin men zijn gedaehten uitdrukt. Het is tegenwoordig bij vele schrijvers gewoonte om allerlei platte uitdrukkingen uit den volksmond letterlijk weer te geven. (Die uitdrukkingen zijn op zich zelf niet kwaad bedoeld, maar zij doen ons fijn gevoel toch onaangenaam aan). Een gemeene uitdrukking daarentegen is niet alleen plat, maar ook hoogst onzedelijk: zij kwetst ons gevoel. Ruw gebruikt men, wanneer onder het platte, onbeschaafde uiterlijk toch een goede of edele kern verscholen ligt, evenals een ruwe diamant een groote innerlijke waarde verbergt. Bijv. een matroos kan ruw zijn en toch een edel hart bezitten. Wij herinneren aan het bekende gedicht van Asschenberg. Een blinde man zit aan den weg te bedelen;

een rijk, deftig heer geeft den stumper een ...... oortje

¼ stuiver); maar een matroos, die juist zijn gage heeft ontvangen, werpt hem een handvol zesthalven toe met den

uitroep: „Daar, blinde bl......! dat is beter dan een oortje!"

De uitdrukking was in dit geval wel eenigszins plat, maar niet laag of gemeen: zij was alleen ruw. Gemeen of laag zouden die woorden geweest zijn, als de rijke ze gebezigd had; zij hadden dan den ongelukkige immers als een bespotting in de ooren geklonken en hem pijnlijk moeten aandoen.

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 1, blz. 216:

bedding, laag

in Woordenboek der Nederduitsche synonimen (1821), band 2, blz. 56:

diep, laag

in de lijst met antoniemen (woorden met een tegengestelde betekenis):

laag
hoog, lief

woorden met een verwante vorm:

bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord

zie ook:

bij andere sites:

synoniemen-sites:
algemene woordenboeken:
oorsprong:
zinsverband en voorbeeldzinnen:
vertalen:
naar het
overige:

debug info: 0.0042 c